Numbers 21

1) Harad,

Harad schijnt te wezen de stad, waar deze koning zijn zetel had. Zie Joz. 12:14. Anderen menen dat Harad geweest is de naam diens konings.

Jos 12.14

2) het zuiden,

Te weten, van het land Kana„n, waarheen de verspieders getrokken waren, Num. 13:17. Zie ook Num. 33:40.

Nu 13.17 33.40

3) Isra‰l door den weg der verspieders kwam,

Dat is, door den weg, dien de verspieders, welken Mozes uitgezonden had, gereisd waren. Sommigen houden Atharim [hetwelk hier is overgezet verspieders] voor den naam van een zekere plaats.

4) verbannen.

Dat is, ik zal hen voor mij, of tot ons voordeel niet houden, maar ik zal hen u heiligen, of u ter ere verdelgen. Zie Jos. 6:17,19,21,24, en Lev. 27:28,29.

Jos 6.17,19,21,24 Le 27.28,29
5) gaf de Kana„nieten over;

Te weten, in zijne hand, gelijk Num. 21:2.

Nu 21.2

6) verbande hen en hun steden;

Dit is niet volkomenlijk geschied ten tijde van Mozes, maar door Jozua. Zie Joz. 12:14, en Richt. 1:16,17.

Jos 12.14 Jud 1.16,17

7) hij noemde den naam dier plaats

Te weten, Isra‰l, dat is, de Isra‰lieten.

8) Horma.

Dat is, verbanning.

9) Schelfzee,

Zie Exod. 13:18.

Ex 13.18

10) werd verdrietig

Hebreeuws, werd verkort. Zie Richt. 10:16.

Jud 10.16

11) op dezen weg.

Of, vanwege dezen weg.

12) dit zeer lichte brood.

Aldus noemt dit volk het hemelse brood.

13) vurige slangen onder het volk,

Hebreeuws, brandende. Alzo genoemd omdat zij den mensen, die zij beten, dodelijken brand en volgens dien groten dorst aanbrachten.

14) een vurige slang,

Num. 21:9 wordt zij genoemd een koperen slang. De zin dezer woorden is: maak een koperen slang, die de vurige gelijk zij.

Nu 21.9

15) stang;

Of, staak, spar. Anders, tot een teken, of op een banier.

16) zo zal hij leven.

Dat is, hij zal genezen worden en het leven behouden.

17) aan deze zijde van de Arnon,

Anders, aan het veer van Arnon.

18) wordt gezegd

Anders, zal gezegd worden; te weten in toekomende eeuwen.

19) boek

Dit boek, geschrift of verhaal is niet meer voorhanden, nochtans zonder kwetsing of vermindering der kanonieke boeken.

20) oorlogen des HEEREN:

Dat is, der oorlogen, die door de beschikking en kracht van God geschied zijn.

21) Tegen

Hierdoor kan men verstaan: waren de oorlogen des Heeren, of, strijdende, of iets dergelijks. De volgende woorden, alsook Num. 21:15 zijn zwaar te verstaan en worden onderscheidenlijk uitgelegd; wij stellen die hier, gelijk zij door de voornaamsten onder de geleerden vertaald worden.

Nu 21.15

22) Waheb,

Men meent dat dit de naam des konings van Moab is, wien Sihon zou overwonnen hebben; Num. 21:26.

Nu 21.26

23) wervelwind,

Hebreeuws, Besupha. Enigen nemen dit woord voor den naam ener plaats, anders genoemd Suf; Deut. 1:1. Anders, de Rode zee.

De 1.1
24) gelegenheid

Of, situatie.

25) Ar wendt,

Ar is de naam ener stad in het land der Moabieten; Num. 21:28.

Nu 21.28

26) leunt aan de landpale van Moab).

Of, grenst, stoot, is gelegen.

27) dit lied:

Met dit lied zingen en roemen zij de weldaad Gods, hun bewezen door het geven van dien bornput.

28) zingt daarvan bij beurte!

Of, zingt het bij beurte. Zie Exod. 15:21, en 1 Sam. 18:7; Ps. 147:7.

Ex 15.21 1Sa 18.7 Ps 147.7
29) den wetgever,

Dat is, door het beleid des welgevers, te weten, Mozes; alzo ook Deut. 33:21; of versta, God zelf door den wetgever, gelijk Jes. 33:22.

De 33.21 Isa 33.22

30) met hun staven).

Versta dit van de staven van Mozes en A„ron, of van de regimentsstaven, die de vorsten en regeerders gemeenlijk in de hand hadden, tot een teken van hun ambt en hun macht, die zij van God ontvangen hadden.

31) in het veld van Moab is,

Dat is, in het land.

32) de wildernis ziet.

Anders, Jesimoth.

33) Jahza,

De naam ener stad, van welke ook gesproken wordt Deut. 2:32; Richt. 11:20; Jer. 48:21,34.

De 2.32 Jud 11.20 Jer 48.21,34
34) scherpte des zwaards,

Hebreeuws, mond.

35) Arnon

Dit zijn de namen van rivieren.

35) Jabbok toe,

Dit zijn de namen van rivieren.

36) want de landpale der kinderen Ammons was vast.

Dit is de reden, waarom Sihon de landpalen niet heeft kunnen innemen, gelijk hij het land der Moabieten had ingenomen.

37) onderhorige plaatsen.

Hebreeuws, dochters; dat is, kleine steden, dorpen en vlekken, die onder Hesbon behoorden, als onder haar moederstad of hoofdstad. Mozes noemt ze onbemuurde steden, Deut. 3:5.

De 3.5
38) tegen den vorigen koning der Moabieten,

Te weten, met dien koning, die het naast v¢¢r Balak koning geweest was.

39) men bouwe en bevestige de stad van Sihon!

Te weten, groter en sterker dan het tevoren geweest is.

40) is een vuur uitgegaan uit Hesbon;

Dat is, Sihon, nadat hij Hesbon ingenomen had, is vandaar als een vuur voortgevlogen naar de Moabieten toe.

41) Ar der Moabieten,

Dit was de hoofdstad van het land der Moabieten, waarvan het gehele land den naam gekregen heeft.

42) de heren der hoogten van de Arnon.

Versta, de priesters en vorsten, die de stad door hun afgod niet hebben kunnen bevrijden. Zie Jer. 48:7. Anders, de burgers van Bamoth, te Arnon.

Jer 48.7
43) volk Kamoz zijt verloren!

Dat is, gij volk, dat den Chamos eert en dient. Aldus werd genoemd de afgod der Moabieten, 1 Kon. 11:33.

1Ki 11.33

44) Hij heeft

Te weten, Chamos.

45) zijn zonen,

Te weten, van Moab; dat is, de Moabieten.

46) die ontliepen,

Dat is, Chamos heeft hen gevankelijk laten wegvoeren, zonder dat hij hen heeft kunnen beschermen.

47) nedergeveld!

Of, geschoten; te weten, met pijlen. Anders, hun lamp is vergaan; dat is, hun heerlijkheid.

48) Dibon toe;

Een van de hoge plaatsen of steden in het land Moab; Jes. 14:2; Jer. 48:18,22.

Isa 14.2 Jer 48.18,22

49) Medeba toe [reikt].

Een stad in het land Moab; Jes. 15:2.

Isa 15.2
50) Jaezer te verspieden;

De naam ener stad, die eertijds den Moabieten had toebehoord, van welke gesproken wordt Num. 32:1,3,35, en Jer. 48:32.

Nu 32.1,3,35 Jer 48.32

51) onderhorige plaatsen in;

Zie boven, Num. 21:25.

Nu 21.25
52) Basan;

Dit was een goed, vet weiland, van hetwelk gesproken wordt Deut. 32:14; Ps. 22:13; Jer. 50:19; Amos 4:1; Micha 7:14.

De 32.14 Ps 22.12 Jer 50.19 Am 4.1 Mic 7.14

53) Og,

Deze Og is ook een koning der Amorieten geweest, een reus. Zie van hem Deut. 3:1,11.

De 3.1,11

54) Edrei.

Een stad in het koninkrijk van Og gelegen; Deut. 3:10.

De 3.10
55) niemand overbleef;

Hebreeuws, geen overige overbleef.

56) zijn land in erfelijke bezitting.

Te weten, het land van den koning Og.

Copyright information for DutKant